vrijdag 27 december 2013

Notitie #93

Om het kwaad aan het woord te laten, vertelde ik N. laatst, heb ik fragmenten uit een toespraak van Adolf Hitler (als verpersoonlijking van het kwaad) in een gedicht opgenomen. Een cliché, vond ze. Altijd als het over het kwaad gaat, komt men met het nationaalsocialisme en Hitler op de proppen.

Of iets cliché is of niet maakt niet uit: dat mag geen argument zijn om een bepaald gegeven wel of niet te gebruiken. In zijn studie van het kwaad geeft Rüdiger Safranski echter een belangrijker argument om de fragmenten van Hitler  (hoe vervelend ik dat ook vind) te schrappen; evenals enkele andere gedichten die naar de Tweede Wereldoorlog verwijzen. Want Hitler staat voor een ander soort kwaad dan waar het mij om te doen is, namelijk wat Bataille het ‘vuige’ kwaad noemde. Dit kwaad stelde hij tegenover het ‘hartstochtelijke’ kwaad:

“Het hartstochtelijke kwaad is niet berekenend en wordt door geen enkele macht gelegitimeerd. Het vuige kwaad daarentegen dient een macht, een ideologie en wil zich in die zin nuttig maken. […] Niet hartstochten maar opdrachten spelen hier de belangrijkste rol.”

(Safranski, p. 201)

Markies de Sade toonde met een satire aan dat volgens dezelfde redenatie waarmee Verlichte denkers beargumenteerden dat de mens het goede moet nastreven, het tegenovergestelde kan worden onderbouwd (dus dat de mens het kwade moet nastreven). Bataille beoogde het (hartstochtelijke) kwaad te heiligen, Safranski schrijft daarover: “Als er aan het kwaad geen ontsnappen mogelijk is [deze notie onderbouwt hij in de voorafgaande pagina’s aan de hand van het oeuvre van Franz Kafka], waarom zou je er dan omgekeerd niet zelf iets heiligs en subliems van maken?”

Daar gaat het om: het sublieme.

Het is overigens niet zo, zoals hierboven wordt gesuggereerd, dat Bataille van het kwaad iets heiligs, subliems maakt: hij laat met zijn oeuvre zien dat het kwaad onderdeel is van het menselijke wezen - en daarmee ook van het heilige, sublieme.

woensdag 4 december 2013

Notities #90-92


90) Picasso portretteerde zijn gestorven vriend Carlos Casagemas meermaals. De zelfmoord van Casagemas luidde het begin van Picasso’s blauwe periode in. Het laatste schilderij dat hij aan zijn dode vriend wijdde heet ‘La Vie’ (1903). Picasso geeft daarin gestalte aan het leven dat Casagemas geleid had willen hebben, met Germaine, de vrouw die hem afwees, aan zijn zijde.

91)  De modernere werken op de tentoonstelling ‘De anatomische les’ (Gemeentemuseum Den Haag) maken de meeste indruk. Het ‘Ruimtelijk concept’ van Lucio Fontana (1899-1968), bestaat uit opengesneden doeken. Doorgesneden huiden? Lichaamsopeningen? Fontana vernielde zijn werken, door de scheur kun je naar de werkelijkheid achter het kunstwerk kijken.

92) Marc Quinn (1964), op dezelfde tentoonstelling, maakte een rubberen afgietsel van zijn eigen lichaam, sneed dat doormidden en hing het op zijn kop aan een touw. De titel ‘No visible means of escape’ suggereert een ontsnapping uit het eigen lichaam.

zondag 1 december 2013

Citaat 1 december 2013

Welke tegenstelling kan scherper zijn dan die tussen God en mens? We kunnen onszelf alleen in God kennen, stelt Augustinus. We kennen onszelf doordat we onze vijand kennen, zegt Carl Schmitt.

Wat is de vijand? Dat is, zoals Schmitt later met een formulering van Däubler zegt, ‘onze eigen vraag als gestalte’. De vijand is de ander die bij mij hoort, omdat hij mijn existentie bedreigt.

- Rüdiger Safranski (1945)
Uit: Het Kwaad (1998), vert. Mark Wildschut

zondag 24 november 2013

Notities #87-89

87) Mooi citaat van T.: "Ik ervaar het als vervreemdend hoe geïsoleerd boeken kunnen zijn: je leest dan over een enkel ding zoals liefdesverdriet alsof dat het enige is wat een persoon bezighoudt. Als zulke literatuur iets over mensen zou zeggen, zouden we allemaal emotionele pantoffeldiertjes zijn met één probleem. En meestal is dat probleem dat jij iemand leuk vindt en diegene jou niet."

Het zegt iets over zijn ambitie als schrijver. Tegelijk zou ik daar tegenin brengen dat literatuur vooral werkt wanneer het een focus heeft. De keuze voor één thema is natuurlijk uit noodzaak, je kunt alleen echt iets over een onderwerp zeggen als je het isoleert van de andere onderwerpen. Maar T. had kennelijk niet zozeer de ambitie iets over een onderwerp te zeggen, maar om het leven als geheel te vatten.

88) "Het zijn perverteert het niet-zijn". Met dit citaat vat Ger Groot de filosofie van Emil Cioran samen. De gedachte spreekt me aan - ondanks, of misschien juist dankzij de negatieve formulering - omdat het (denk ik) het ultieme als ‘het niets’ voorstelt. Daarom streven zoveel dichters naar het wit, en zoveel componisten naar de stilte.

89) De etymologie van de namen Lucifer en Satan is enigszins verwarrend; duidelijk is in ieder geval dat oorspronkelijk geen van beide een eigennaam van de duivel is, hoewel beide aanduidingen tegenwoordig wel als zodanig worden ingezet. Door de letterlijke betekenis van Lucifer, ‘lichtbrenger’, zou je hem zelfs eerder associëren met Jezus Christus (zoals dikwijls ook gebeurt).

donderdag 14 november 2013

Notitie #86

De Amerikaanse dichter Jack Spicer claimde dat zijn gedichten hem door 'Marsmannetjes’ werd gedicteerd. Herman Gorter wachtte toen hij de Verzen schreef met schrijven tot hij de gedichten hoorde, en als hij ophield met schrijven was dat, zei hij, ‘omdat mijn oren óp zijn’. Jeanne d’Arc hoorde de stemmen van twee heiligen, de God Aiwass dicteerde Aleister Crowley het Book of the Law.

Zelf zou ik niet zo snel zeggen dat mijn gedichten me gedicteerd worden, maar ik durf wel te stellen dat de stem in de gedichten die ik in het afgelopen jaar heb geschreven niet de mijne is. Het is wel degelijk een externe stem, en ik hoor die stem als ik schrijf (al heb ik hem nog niet precies genoeg kunnen reproduceren). De gedachte dat ik die stem heb verzonnen is minstens zo vreemd als de gedachte dat er iets of iemand is die me mijn gedichten dicteert.

vrijdag 8 november 2013

Notitie #85

T.’s dood is eenvoudigweg niet te accepteren.

‘We moeten nú leven, nú genieten, nú elkaar beminnen’. Iets dergelijks zei Ramsey Nasr tijdens de uitvaart en hoewel het werkelijk het enige is dat nog te zeggen valt bij een dergelijke dood, is mijn voornaamste reactie daarop: ‘O ja? En waarom dan wel?’

Wonderlijk genoeg formuleerde T. zelf een antwoord, in een interview met Passionate, een citaat dat deze week werd herplaatst op Das Magazin:

‘Het heeft geen zin je te verdiepen in de zinloosheid van het bestaan. Het is de bedoeling dat je zelf zin geeft, op een zo goed mogelijke manier.’

Op Facebook noemde iemand dit type uitspraken ‘onnozel’, een opmerking waar ik kwaad over ben geworden want ze zijn dat alleen oppervlakkig gezien. T. kwam, dat weet ik zeker, pas tot dit soort uitspraken nadat hij ze had doorleefd. Natuurlijk heeft hij gelijk. En ‘zin geven’, dat betekent voor mij in dit geval: schrijven. Er is echt geen andere optie. Schrijven, hoe dan ook. Hoe futiel dan ook. Met welk doel dan ook.

zaterdag 28 september 2013

Notitie #84

Nietzsche vatte de werkelijkheid op als een vrouw, vanwege haar veranderlijkheid, en haar onkenbaarheid. Kennelijk was hij voortdurend bezig zaken in te delen in mannelijk en vrouwelijk (Duitsland was mannelijk bij hem, Frankrijk vrouwelijk). Het is misschien een wat seksistische notie, of in ieder geval is het duidelijk vanuit de heteroseksuele man geredeneerd, maar de gedachte bevalt me (misschien omdat ik zelf een heteroseksuele man ben?). Elders noteerde Nietzsche: ‘We hebben vrouwen lief in de mate waarin ze ons vreemd zijn’ (Ger Groot, p. 104).

Elders noteert Groot over Nietzsche: “Het gaat in de filosofie niet om de waarheid, schrijft hij in […] Die fröhliche Wissenschaft, maar om de gezondheid. Het gaat zelfs niet om de waarheid van de gezondheid of om de waarheid dat ‘er geen waarheid is’, dat er ‘slechts schijn is’, maar om het inzicht dat waarheid en schijn hetzelfde zijn en vragen om een nieuwe moraal die werkelijk met de illusie als illusie leven kan.”

Op een bepaalde manier lijkt de gedachte dat de werkelijkheid een vrouw is me daar een voorbeeld van.

zondag 15 september 2013

Notitie #83

Volgens Friedrich Wilhelm Schelling, lees ik bij Safranski, is God het alomvattende begrip van het hele zijn. De grond (de oorsprong, en de substantie) van God kan dus niets anders zijn dan Hijzelf. Schelling gaat echter een stap verder door te beweren dat God zijn grond heeft in wat in God zelf niet God zelf is. Hij heeft het in dit verband over de afgrond van God, waaruit de nog onvoltooide, zich ontwikkelende God als in een natuurproces evolueert.

De notie van wat in God zelf niet God is doet wat geforceerd aan, maar komt wonderlijk overeen met het gat in de zon van Bataille, wat ik een sterk beeld van het kwaad vind. Het idee dat God aan ontwikkeling onderhevig is, spreekt me aan.

Safranski merkt in zijn behandeling van Schelling op: “[Schelling] vertelt ons ook over een God die op zoek is naar zichzelf. Een God wiens zelfwording tegelijk een waar-wording van de natuur is, een ontluiken van de natuur tot haar ware gedaante, zoals een bloem ‘ontluikt’. De schepping is dus niet in den beginne al goed, maar ze moet het nog worden. En daarbij geldt het principe: “Als iets goeds niet iets overwonnen kwaads in zich bergt, is het geen reëel en levend goed.”’

donderdag 5 september 2013

Notities #80-82

80) Bij het redigeren van mijn manuscript moet ik vaak aan Luceberts beruchte ‘sonnet’ denken: ik/ ik/ mij// mij/ mij/ ik. Ten onrechte, weet ik. De ‘ik’ in mijn gedichten is niet ik, ik schep de ‘ik’ naar mijn evenbeeld.

81) Geloof, religie en fundamentalisme. Dat zijn drie verwante, maar verschillende zaken. In sommige passages van zijn memoires Joseph Anton lijkt Salman Rushdie die drie op een hoop te gooien. In zijn kritiek op de islam schuift hij soms angstwekkend dicht bij Geert Wilders aan. Maar vaker heeft hij dat onderscheid heel scherp. De memoires verzanden soms in details maar zijn toch interessant leesvoer. De aanvankelijke reactie van de westerse wereld op de fatwa is onthutsend en is in deze post-9/11-tijd eigenlijk nauwelijks meer voor te stellen. Terecht noemt Rushdie de geschiedenis met de fatwa de ‘proloog’ van 9/11.

Religieus geweld is voor mij onbegrijpelijk. Zelfs als je niet gelooft in een god van liefde maar een oudtestamentische wrekende god, is het goddelozer om die wraak van God zélf uit te voeren.

82) Opvallend hoe juist de grapjes in de muziek van Regina Spektor het meest ontroerend zijn. Het laat zien dat de beste kunst spelend wordt gemaakt: wat niet in ernst wordt opgeschreven is vaak het ernstigste.

zaterdag 24 augustus 2013

Citaat 24 augustus 2013

In elk geval kan een wezen dat 'nee' zegt en de ervaring van het niets kent, ook voor de vernietiging kiezen. De filosofische traditie spreekt in verband met deze precaire situatie van de mens over een 'gebrek aan zijn'. Uit de ervaring van dit gebrek ontspringen vermoedelijk ook de religies. Als er wijsheid is in die religies, vertegenwoordigen zij een god die de mensen bevrijdt van de last om alles voor elkaar te moeten zijn.

- Rüdiger Safranski (1945)
Uit: Het kwaad, of het drama van de vrijheid (1998), vert. Mark Wildschut

zondag 18 augustus 2013

Notitie #79

Dit mooie interview kende ik nog niet. Het laat duidelijk zien hoe de eerste, avantgardistische soloplaten van John Lennon en Yoko Ono, Two Virgins en Life with the Lions, werden ontvangen: lacherig. Ik vind hun lef (met name dat van Lennon, die immers een groter publiek te verliezen had) en, wanneer ze over ‘peace’ praten, hun bevlogenheid bewonderenswaardig.

Het verbaast me dat Lennon de interviewer niet voorhield dat hij op de verkeerde manier luisterde, dat hij geen Beatleliedje of rock & roll moest verwachten maar muziek van een heel andere orde. Hij is duidelijk geïrriteerd en een dergelijk antwoord was de simpelste verdediging geweest. Nam hij zijn publiek te serieus? Stond hij er niet bij stil dat men Beatlemuziek van hem verwachtte? Of verdomde hij het gewoonweg zijn muziek tegen dit soort onbegrip te verdedigen?


donderdag 8 augustus 2013

Notitie #78

Waarom is de vrolijke pretentieloosheid van de eerste cd van She & Him (Volume 1, 2008) zo geweldig, en die van hun derde (Volume 3, 2013) zo drakerig? Ten eerste omdat pretentieloosheid op zichzelf heel fijn is, maar consequent volgehouden pretentieloosheid is irritant.

Maar dat is niet het hele verhaal. De zonnige, vrolijke muziek was op hun debuut volkomen natuurlijk, en hoewel het geen ironische plaat is, werden de liedjes vaak wel met een zekere knipoog uitgevoerd. Een fragiele balans, maar de cd overtuigde vanwege de mooie liedjes, de grappige koortjes, het duidelijke plezier van de muzikanten - en omdat de lading van de liedjes (juist door de knipoogjes) geloofwaardig was.

Op Volume 2 (2010) verloor het duo (Zooey Deschanel en M.Ward) naar mijn idee de onbevangenheid; de arrangementen werden een beetje pompeus en de liedjes klonken minder spontaan. De cd werd gered door een aantal sterke nummers. Op deze derde cd is de spontaniteit helemaal verdwenen. Deschanel en Ward lijken zich te bewust van hun kracht, het is een foefje geworden. Het is een geforceerde vrolijkheid die de hele cd lang een beetje misplaatst lijkt. Hier begint zich te wreken dat Deschanel ook actrice is: ze houdt vast aan haar rol. Maar het personage ontwikkelt zich niet.


dinsdag 23 juli 2013

Notities #76-77



76) ‘Een feestelijke interpretatie van het impressionisme’, zo wordt het werk van Rik Wouters in het Schepenmuseum in Mechelen getypeerd. Dat klopt, veel van zijn schilderijen zijn uitingen van puur plezier in vorm en kleur, en van puur geluk (wanneer hij zijn geliefde Nel portretteerde). Het is dan ook tragisch te bedenken dat hij in 1916 op jonge leeftijd (34) is overleden, aan kanker in zijn bovenkaak - nog vóór hij zijn talent helemaal had kunnen ontplooien.

Met name bij ‘Herfst’ heb ik lang staan kijken. Op het eerste gezicht is het een dagelijks tafereel: de schilder staat aan het raam, zijn vrouw komt thuis van een wandeling of een boodschap en begroet hem door het geopende raam. Maar als je wat beter kijkt, klopt er maar weinig. Het naar binnen geopende raam kan niet meer worden gesloten omdat het stilleven met fruitschaal en plant in de weg staat. Het gordijn is ook nogal onhandig langs de binnenkant van het geopende raam gedrapeerd. In het raam zien we de spiegeling van een huis dat we niet zien als we gewoon naar buiten kijken. De armen van de geliefde (Nel) zijn buitenproportioneel groot, net als de herfstbomen op het achtergrond: het is welhaast een bombardement van herfstkleuren.

Toch doet dit allemaal geen afbreuk aan de schoonheid van het schilderij; integendeel, juist deze details versterken de sensatie. Wie de werkelijkheid getrouw wil weergeven moet haar vervormen.

77) De geloofwaardigheid van het relaas van Thomas B. Allen in zijn Bezeten door de duivel wordt juist door de nauwgezetheid onderuit gehaald. Het boek pretendeert het ware verhaal te vertellen waar de film The exorcist op is gebaseerd.

Allen beweert een kopie van het dagboek van een van de betrokken priesters in het bezit te hebben en verder baseert hij zich naar eigen zeggen op gesprekken met betrokkenen. Het verhaal wordt heel gedetailleerd verteld; hier en daar worden ons details onthouden omdat Allen beweert dat het dagboek hier geen mededelingen over doet. Merkwaardig is dat de demon geen ander doel lijkt te hebben dan bezit te nemen van het lichaam van het jongetje en deze bezetenheid te demonstreren; merkwaardig ook dat de demon zich volledig gedraagt naar de rooms katholieke doctrine - en dat na een lange, lange lijdensweg aartsengel Michaël (een witte gedaante met een zwaard) eraan te pas moet komen om de demon te verdrijven. Waarom moest dat zo lang duren? Zat de aartsengel echt op het juiste gebed te wachten? De grote nadruk die auteur en uitgever in de tekst en op de flap leggen op de geloofwaardigheid van het verhaal bereiken precies het tegenovergestelde.

donderdag 18 juli 2013

Notitie #75

In het MACBA in Barcelona loopt nu de tentoonstelling rond ‘Anabases', het project van de Amerikaans - Franse kunstenaar Eric Baudelaire waarin de voormalige leidster van het Japanse Red Army, Fusako Shigenobu, centraal staat. Shigenobu is verantwoordelijk voor een groot aantal terroristische aanslagen, ze heeft jarenlang ondergedoken gezeten in Libanon, alwaar haar dochter May is geboren. Toen Fusako naar Japan terugkeerde, naar eigen zeggen omdat ze het geweld afzwoer en op een vreedzame manier haar doelen wilde bereiken, werd ze direct gearresteerd en tot levenslang veroordeeld. Haar dochter probeert onder een andere naam een zelfstandig leven op te bouwen. Het verhaal van de filmmaker Masao Adachi loopt enigszins parallel, hij mag - na een periode van onderduiken in Libanon - vanwege zijn betrokkenheid bij diverse terroristische acties Japan niet meer uit.

Het verhaal van de activiteiten en doelstellingen van het Japanse Red Army is complex. Na de aanvankelijke marxistische uitgangspunten werden ze halverwege de jaren ‘70 ook belangrijke voorvechters van de Palestijnse zaak. In die hoedanigheid heeft de Red Army o.a. een vliegtuigkaping en diverse aanslagen uitgevoerd.

Precair is dat Baudelaire de terroristen, simpelweg door ze te portretteren, een menselijk gezicht geeft. Zijn foto’s en installaties tonen Fusako toen ze zwanger was en verschillende familiekiekjes. Ik zag de foto’s voordat ik de film zag en dacht, toen ik bij de berichtgeving over haar arrestatie kwam, dat een onschuldige was gearresteerd. Adachi praat in de film over het plannen van een vliegtuigkaping als over het maken van een film.

‘Wij zijn geen monsters’, heeft Fusako kennelijk na haar arrestatie verklaard. Ik ben bereid een heel eind mee te gaan in de gedachte dat mensen met een bepaalde overtuiging zich soms gedwongen zien extreme middelen in te zetten. Toch lijkt ’monster’ een accurate beschrijving van iemand die onschuldige mensen vermoordt vanwege die overtuiging. Baudelaire wil precies die dubbelheid laten zien en dat is, zeker in deze tijd, bijzonder. Want wat als Fusako gelijk heeft met haar opmerking: wat zegt dat over ons?

woensdag 17 juli 2013

Citaat 17 juli 2013

Mahound's eyes open wide, he's seeing some kind of vision, staring at it, oh, that's right, Gibreel remembers, me. He's seeing me. My lips moving, being moved by. What, whom? Don't know, can't say. Nevertheless, here they are, coming out of my mouth, up my throat, past my teeth: the Words.

Being God's postman is no fun, yaar.
Butbutbut: God isn't in this picture.
God knows whose postman I've been.

- Salman Rushdie (1947)
Uit: The Satanic Verses (1988)

maandag 15 juli 2013

Notitie #74

Waarom nam Kenneth Goldsmith het overlijden van Michael Jackson op in zijn Seven American deaths and disasters?

In zijn ‘Afterword’ verklaart Goldsmith het ontbreken van o.a. Martin Luther King en Malcolm X uit het gegeven dat er geen pers aanwezig was bij die aanslagen - wat betekent dat pas achteraf verslag werd gedaan. En het ging Goldsmith nu juist om de berichtgeving tijdens de gebeurtenis, als tot de journalisten doordringt dat ze iets buitengewoons meemaken: de momenten waarop ‘the slick curtain of media was torn’ en de normaal gesproken zelfverzekerde verslaggevers en dj’s uit hun rol vallen: “[…]these DJ’s became ordinary citizens, more like guys in a bar than representatives of purported rationality and truth. […] Racism and xenophobia were rampant - somehow the DJ’s couldn’t help themselves.” - aldus Goldsmith.

Dit laatste citaat is een interessante observatie, maar… ik zie dat niet. De werkwijze van de journalisten tijdens de moord op Kennedy, bijvoorbeeld, zou ik integendeel heel transparant en integer willen noemen. (Wel is opvallend, met de latere complottheorieën in het achterhoofd, hoe ongelooflijk snel Lee Harvey Oswald als dader werd aangemerkt). En, ander voorbeeld, dat de journalist tijdens de ramp met de Challenger herhaaldelijk benadrukte dat een van de omgekomen astronauten zwart was, was relevant omdat hij de eerste zwarte astronaut in de ruimte zou zijn geweest.

De berichtgeving rond de dood van Jackson komt nog het meest in aanmerking voor bovenstaande beschrijving van Goldsmith: deze transcriptie leest eigenlijk als een anticlimax. Maar niet eens zozeer vanwege de borrelpraat waar de dj’s zich inderdaad nogal in verliezen, maar ook omdat de dood van Jackson vanaf het begin wordt gepresenteerd als nóg een sterfgeval (in dezelfde week overleden ook Ed McMahon en Farah Fawcett). Duidelijk is dat de sprekers niet zoveel hebben met Michael Jackson, al wordt er wel wat gekeuveld over zijn betekenis voor de muziek van de jaren ‘80 en zijn manier van dansen.

Deze transcriptie mist kortom duidelijk het drama dat de andere zes ‘deaths and disasters’ (de moorden op John F. Kennedy, Robert Kennedy en John Lennon en de ramp met de Challenger, de Columbine shooting en de aanslagen op 9/11) wél hebben. Als dat een statement van Goldsmith is, lijkt het verdacht veel op een ouwelullen-statement. De journalistiek is niet meer wat ze was - en de muziek ook niet. Ik neem aan dat dit onbedoeld is.

zondag 14 juli 2013

Notitie #73

Op de dag dat J. een herkenbaar blogje plaatste over de moeizame weg die het schrijven van een gedicht soms is, bezocht ik in Barcelona het Picassomuseum. In dat museum een zaal met studies voor Picasso’s versie van Las Meninas van Velasquez.

Alle werken in die zaal waren in het tijdsbestek van een week geschilderd; geen enkel schilderij was ‘af’ (want geen van de schilderijen was ondertekend), maar allemaal waren ze zo volmaakt als welke willekeurige kunstenaar had kunnen wensen.

Ergo: spontaniteit is bij het maken van kunst even belangrijk als technische vaardigheid. Om iets te maken moet je vooral doen. Maar ook: zelfs Picasso werd kennelijk gedreven door zelfkritiek.

dinsdag 2 juli 2013

Citaat 2 juli 2013

Writing songs is like writing books - you store little melodies/ words/ ideas etc in your mind and fish them out when you need them.

- John Lennon (1940-1980)
Uit: The John Lennon Letters (2012)

zondag 30 juni 2013

Notities #70-72

70) De mix tussen klassieke beelden en moderne thematiek heeft bij kunstenares Femmy Otten een bijzonder direct effect. Als het niet zo speels was, zou het agressief zijn.

71) De letterlijke weergave van nieuwsberichten, zoals Kenneth Goldsmith doet in Seven deaths and disasters laat de fictie van de nieuwsfeiten zien. Ik heb tot nu alleen nog het gedeelte over John Lennon gelezen, daarbij valt op hoe de diverse verslaggevers al op de fatale avond in bijna dezelfde bewoordingen vrijwel dezelfde bijzonderheden beschrijven (zo merkt bijna iedereen bijvoorbeeld op dat de titel van Lennons laatste single ‘Just Like Starting Over’ ironisch is). Dat betekent dus dat de verslaggevers elkaar napraten. En dat betekent weer dat de gebeurtenissen al direct mythe zijn geworden.

72) Op haar nieuwe cd Once I was an Eagle zingt Laura Marling veel over de duivel - voor zover ik nu kan beoordelen sluit deze duivel naadloos aan bij de traditie. De duivel is niet de verpersoonlijking van het kwaad, hij heeft vaak ook iets koddigs, heb ik het idee - zo zet C.S. Lewis hem ook in, in zijn The Screwtape Letters, en Goethe in zijn Faust -; de duivel blijft een instrument van God. Dat heeft iets geruststellends: het kwaad is niet ongebreideld. Het echte 'kwaad' weet niet dat het dat is. Ofwel het denkt dat het het 'goede' is, of het 'goede' is geheel afwezig.

maandag 24 juni 2013

Notitie #69

Dikwijls zou ik in een bewonderaar met geweld een vriend willen zien, alleen om mijn ijdelheid te bevredigen en mijn schrijverseer de vernedering der stupide adoratie te besparen; maar het gelukt mij steeds minder, omdat het genoegen van het acteren voor een publiek mij steeds meer gaat ontbreken. En daar ik niettemin het genoegen van het publiceren niet verloren heb, blijft mij geen andere conclusie over dan deze: ik publiceer voor vrienden, die argumenten en nuances delen, ik zoek mijn publiek overal en nergens… ik zoek misschien het zonderlingste publiek, dat denkbaar is, omdat ik mij de mogelijkheid van het vinden niet eens kan voorstellen. Want al zoekend verlies ik meer vrienden dan ik er vind; maar al verliezend geloof ik steeds overtuigder in de waarde der vriendschap en derhalve ook in die van haar noodzakelijk complement, de vijandschap.

- Menno ter Braak (1902-1940)
Uit: Politicus zonder partij (1933)

Verbazingwekkend hoe zwart-wit een lenig denker als Menno ter Braak af en toe kon formuleren. Bovenstaand fragment is, lijkt me, een kernfragment uit het werk van Ter Braak, zelfs van heel Forum. Daarom is het merkwaardig dat hij de ‘waarde der vriendschap’ niet verder toelicht. Het denken in vriend of vijand hoort bij Ter Braaks geloof in de polemiek; ik betoogde hier al dat hij daar aan het eind van zijn leven op terug is gekomen. Het is intens jammer dat hij die gedachtegang verder niet meer heeft uitgewerkt en uitgedragen.

Ik ben het in zoverre met Ter Braak eens, dat ook ik vind dat het contact tussen de schrijver en zijn lezer dikwijls een heel persoonlijk contact is. Dat vijandschap het noodzakelijk complement is van vriendschap klinkt in theorie aannemelijk. Maar hoe werkt dat in de praktijk? Het is hetzelfde als ‘het kwaad’ als het complement van ‘het goede’: het zijn allebei ficties.

Het gedachtegoed van Forum is in de decennia die erop volgden nogal karikaturaal, om niet te zeggen: geperverteerd in de praktijk gebracht. Een fragment als bovenstaand maakt duidelijk dat Ter Braak daar zelf ook aanleiding toe gaf - en daarmee is zijn invloed op de naoorlogse literatuur soms ook een beetje twijfelachtig te noemen.

zaterdag 8 juni 2013

Notitie #68

In het ‘Besluit’ van zijn indrukwekkende studie Vier ongemakkelijke filosofen komt Ger Groot in dezelfde spagaat terecht als waar ik in terecht kwam tijdens het bestuderen van Aleister Crowley ('The Beast 666') en Georges Bataille (‘de filosoof van het kwaad’).

Het ongemak bestaat eruit dat de betreffende filosofieën taboedoorbrekend zijn, maar dat ze geen praktische uitwerking kunnen hebben omdat je dan te maken krijgt met allerlei vormen van (seksueel) geweld. Tegelijk is geweld als gedachte-experiment tandeloos:

“Vooral bij [Derrida] is het geweld wijsgerig geworden: een attribuut van het denken dat, hoe ontregelend het daarbinnen ook mag zijn, de ruimte van de ratio niet meer verlaat. Het is getemd, omdat het een gedachtenprobleem is geworden […]. “(Vier ongemakkelijke filosofen, p. 505).

Groot concludeert dat het de rol van de filosofie is deze duistere kant van de mens aan te wijzen:

“In het verborgene huist het niet-opbiechtbare, dat we zelfs in de beslotenheid van het zelfonderzoek slechts met schaamte onder ogen zien. Toch vormt het […] een ‘graniet van geestelijk fatum’ waarvan we moeten erkennen: ‘dat ben ik’ […].” (p. 510)

Wie het denken aanvaardt als het domein waarin alles kan, aanvaardt ook de mogelijkheid dat dit denken gevolgen heeft voor de fysieke realiteit. Het is dus net zo goed een probleem dat het denken het denken blijft, en zich dus niet voortzet in de realiteit, als dat het een probleem is dat het denken zich kan voortzetten in de realiteit.

(Overigens, het geweld van bijvoorbeeld Bataille werd, en wordt, in de praktijk zeer veel toegepast (zónder de theorie); het is dus misschien eerder een praktische werkelijkheid die wordt getheoretiseerd dan andersom.)

Groot begint zijn studie met de signalering dat Nietzsche zijn filosofie ontwikkelde door zich af te keren van het christendom, dat in zijn optiek ‘levensvijandig’ was omdat het zich richtte op de ziel en het hiernamaals. Nietzsche ontwikkelde een filosofie die is gericht op de fysieke realiteit en het nu. De ironie wil dat die filosofie kennelijk uitmondt in de dood.

donderdag 16 mei 2013

Notitie #67

Het bestaan van de duivel, betoogt Henri van Praag in Parapsychologie en occultisme (Parapsychologische bibliotheek 7, 1975), is in tegenspraak met de eenheid Gods. Daarom moet satan worden opgevat als deel van de pluraliteit Gods, als personificatie van het ’din’: de beproevende, examinerende kant van God. De mens moet dus beproefd worden, het ‘kwaad’ is een keuze; en omdat het kwaad een reële optie moet zijn, kondigt het zich altijd aan in de vorm van een verleiding. Dit is de gangbare, christelijke lezing en wat mij betreft is de ‘pluraliteit Gods’ een beetje een kunstgreep. Het betekent in ieder geval dat God ook ‘het kwaad’ is.

Léon Chestov concludeerde in L’idée de bien: ‘Het goede […] is niet God.’ Hij zocht God in hetgeen zich boven het goede en het kwade bevindt, het bovenmorele. Georges Bataille maakt, aldus Ger Groot in zijn studie Vier ongemakkelijke filosofen, een andere keuze: “Omdat Bataille de dualiteit van goed en kwaad […] niet wil verdubbelen in een dualiteit van aarde en hemel, rest hem weinig anders dan het heilige met het kwade te identificeren.” (p. 354)

Van Praag valt in zijn definiëring van het kwaad terug op het nazisme als het ultieme kwaad; voor Bataille is het kwaad een mengeling van seks en geweld, die uiteindelijk leidt tot een extase. Het moment van de verleiding lijkt me cruciaal want daarin vormt het ‘goede’ en het ‘kwade’ een (dynamische) eenheid.

donderdag 2 mei 2013

Notitie #66

Een 'maniak', noemde L. de spreker in een recent gedicht van mij ('ik') laatst. Ik schrok daarvan, trok het me persoonlijk aan, vond dat ze het gedicht niet begreep - maar ik realiseer me inmiddels dat ze gelijk heeft. Want dat was namelijk gewoon de bedoeling in het gedicht. Kennelijk sta ik me in mijn werk steeds meer toe de 'maniak' aan het woord te laten.

Dat ik in het dagelijks leven een plichtsgetrouw werknemer en een liefhebbende echtgenoot ben (en hooguit in het diepst van mijn gedachten een maniak), heeft daar niets mee te maken. Mijn gedichten gaan niet (primair) over mij. Niet voor niets schreef Jeanette Winterson in Art & Lies: 'There's no such thing as autobiography. There's only art and lies'. De 'maniak' krijgt een stem in mijn gedichten, eenvoudigweg omdat hij er is. Omdat hij te bedenken is. Omdat hij interessant is.

JS gebruikte in een gesprek laatst het woord 'Bildung' om de rol van kunst in de maatschappij mee te omschrijven. Ik geloof daar niet zo in. Als kunst al een maatschappelijke rol vervult, moet vervullen, dan verschilt die per kunstwerk, en per ontvanger van dat kunstwerk - en is het niet aan het kunstwerk, en al helemaal niet aan de maker, om die rol te benoemen.

zondag 28 april 2013

Notities #61-65

61) De duivel wordt in Mariken van Nimweghen nadrukkelijk ingezet om Gods goedheid te demonstreren. Wanneer Mariken met de duivel meegaat, verandert ze van naam (Mariken, afgeleid van Maria, mag alleen haar eerste letter houden: ‘Emmeke‘), en dus van identiteit. Opvallend is dat de slechtheid van de duivel vooral wordt gedemonstreerd doordat hij de mannen die seksueel geïnteresseerd in zijn Emmeke om te brengen. Feitelijk is de duivel dus de bewaker van haar goede eer!

Ook na de mislukte poging van de duivel om haar nek te breken, blijft ze Emmeken heten. Ze biecht bij de paus dat ze het liefje van de duivel is geweest - wat dat ook in moge houden. En dat is, vermoed ik, haar werkelijke zonde, maar dat wordt dus enkel abstract beschreven.

Mooi in het verhaal vind ik vooral de duivel in mensengedaante. Pas als hij Emmeken hoog de lucht in tilt om haar naar beneden te smijten toont de gravure een echte duivel en heeft hij het ook over het ‘bepissen van zijn staart’.

De machteloosheid van de duivel ook, als gevolg van de kracht van het gebed.

62) ‘I become hole’, schrijft Ann Cotten in haar duizelingwekkende bundel I, Coleoptile. Een kernachtige samenvatting van wat ik al ruim een half jaar probeer te zeggen. Een tikkeltje woordspelerig misschien, maar de betekenissen ‘hole’ en ‘whole’ wegen even zwaar, en dat is precies de spijker op zijn kop.

63) ‘Rebirth: that’s God’s stuff, too’; leuk citaat uit Rushdies The Satanic Verses.

64) In de mooie science fiction film Moon (2009) wordt het thema 'wedergeboorte' wel heel fraai gestalte gegeven, in de film sterft de ene kloon van de hoofdfiguur Sam Bell en overleeft de andere.

65) De 'wedergeboorte' van Anne Frank (deze week de documentaire Anne Frank Remembered gekeken) is dat alleen voor ons, het publiek. De troost van het succes van Het Achterhuis is een erg magere.

zondag 21 april 2013

Notitie #60

Gerard Reve geldt als een van de grootste Nederlandse schrijvers van de afgelopen 50, 60 jaar. Zijn werk is vaak expliciet erotisch, maar hij werd kwaad als het werk ‘vies’ of ‘schunnig’ werd genoemd, de erotiek was bij hem een wezenlijk onderdeel van zijn religieus leven. Theoretisch was Reve niet al te sterk, zoals bijvoorbeeld blijkt uit Moeder en zoon; een erg mooi boek over zijn bekering tot het katholicisme - maar het is niet zozeer mooi vanuit theologisch oogpunt - in dat opzicht is het vooral een beetje onbeholpen. Nee, het is mooi uit literair oogpunt.

Daarom, denk ik, hebben zoveel schrijvers en dichters moeite met de vraag naar waar het boek ‘over gaat’. Alle energie en kunde is in het literaire werk gaan zitten, het is wat veel gevraagd om de schrijver ook de theorie rond dat werk te laten maken. Daar zijn andere mensen voor.

De schrijver is zelfs juist niet de persoon om daar iets over te zeggen. Een dichter als Dorothea Lasky zegt dat poëzie juist gaat om hetgeen je niet begrijpt. Dat punt blijft een beetje heikel vind ik, het verschil tussen een droedel en een kunstwerk is juist dat het kunstwerk een constructie is, dat is ontworpen om een bepaalde ‘zegging’ te hebben. De kunstenaar wil het kunstwerk niet voor niets maken, niet voor niets is men vaak op zoek naar de ’noodzaak’ van het kunstwerk. Het kunstwerk moet er zijn, en is alléén wat het is - en hetgeen eventueel gezegd moet worden is iets dat alleen in het kunstwerk gezegd kan worden.

Dat de maker zelf vaak niet veel zinnigs over het werk heeft te zeggen is iets wat ik bijna dagelijks ervaar. Ik houd mezelf gerust met de gedachte dat ik dat ook niet hoef. Dat een kunstwerk vaak pas interessant wordt wanneer het ‘raar’ is. Tegelijk vind ik wel dat ik moet blijven proberen grip op het proces te houden, proberen te begrijpen wat er gebeurt.

zaterdag 13 april 2013

Notitie #59

Als het filosofie betreft moet je zo helder mogelijk formuleren, zo goed en snel als je kunt tot de kern van wat je wil zeggen komen. Terwijl poëzie juist nooit helemaal tot de kern van de zaak door moet dringen, omdat de tragedies altijd plaatsvinden in de buitenwijken.

Dit schreef Lieke Marsman op het blog van Tirade. De tragedies vinden plaats in de buitenwijken, dat is mooi gezegd. Maar de gedachte dat poëzie nooit helemaal tot de kern van de zaak door moet dringen vind ik vreemd. Ik zou zeggen dat juist poëzie de kern van de zaak benoemt en dat de dichter niet anders kan dan zo goed en zo snel als mogelijk tot die kern zien te komen. Sterker, het is helemaal niet mogelijk om (te proberen) niet helemaal tot de kern van de zaak door te dringen. Je wil het altijd, om Gorter te parafraseren, helemaal zeggen, maar je kan het toch niet zeggen.

Dat de tragedies zich altijd ergens anders afspelen, daarin verschilt de poëzie denk ik niet van de filosofie.

maandag 1 april 2013

Notities #57-58

57) Veel werken van Luc Tuymans wekken de indruk de weergave te zijn van een televisiescherm dat niet goed staat afgesteld. Het afgebeelde valt vaak grotendeels weg tegen de achtergrond. Soms worden taferelen afgebeeld die een vertekening lijken, met name de religieus getinte werken lijken op deze manier een extra lading te krijgen. Dat wegvallen tegen de achtergrond doet denken aan de ´leegte die ademt´ van Yra van Dijk. Het is bijna alsof Tuymans streeft naar het witte doek. Denk ook aan de goddelijke ´leegte´ van Georges Bataille.

58) De andere tentoonstelling in het Gemeentemuseum Den Haag is die van de Impressionist Gustave Caillebotte. Fotografie was voor hem een belangrijke inspiratiebron, en dan met name de relatie van het fototoestel met het menselijk oog (en wat dit betekent voor de waarneming). Tuymans heeft ook een werk waarin het oog centraal staat. Die centrale rol van het oog doet trouwens óók weer aan Bataille denken.

zaterdag 2 maart 2013

Notitie #56

Toen ik E. de eerste gedichten liet lezen waarin ik me met erotiek bezighield, vond ze die niet erg geslaagd, want ‘te plastisch’. Die reactie verbaasde me, met name omdat die gedichten deels waren geïnspireerd op beeldend werk van haarzelf. Kennelijk was ik niet in mijn opzet geslaagd.

Waarom houd ik me met erotiek bezig? Het godsverlangen is, naast nog veel meer, óók een erotisch verlangen. Wat is geilheid anders dan een roes waarin je het andere lichaam zo mooi vindt dat je erin wilt verdwijnen, ermee wilt versmelten - dat je het zelf wil zijn? Gorter schreef het al: ‘Zie je ik wou graag zijn jou’. (Ik schrijf, vanzelfsprekend, vanuit het mannelijk perspectief, want dat is het enige perspectief dat ik ken).

Een belangrijk kenmerk van dit verlangen is dat het nooit wordt ingelost. Het orgasme is niet de inlossing van het erotisch verlangen, het is de capitulatie van het lichaam.

In verschillende oude culturen worden speciale rituelen uitgevoerd, die zijn gericht op een maximale extase. Seksmagie had een centrale plaats in de gedachtewereld van Aleister Crowley, die het met zo’n beetje alles deed wat een gat heeft, met, voor zover ik kan overzien, hetzelfde doel: eenwording met het goddelijke.

In de notie ‘God is liefde’ zit de erotische component overigens ook al vervat, ervan uitgaande dat seks doorgaans voortkomt uit liefde (‘liefde’ is immers niet alleen de traditionele, om zo te zeggen ’christelijke’  liefde tussen man en vrouw, maar ook o.a. de liefde van het ene lichaam voor het andere. En bijv. de liefde tussen ouder en kind).

Die eenwording gaat niet vanzelf. Liefde is daarom per definitie gewelddadig.

Georges Bataille houdt zich ook uitvoerig met dit onderwerp bezig, en nog veel ‘plastischer’ dan ik ooit heb geschreven. De flaptekst van de Rainbowpocket van Het oog/De dode vat het mooi samen: “In beide novellen onderzoekt Bataille de irrationele kanten van het menselijk denken en handelen. Angst, geweld, religie, erotiek en de dood zijn in de denkwereld van ‘de filosoof van het kwaad’ onherroepelijk met elkaar verbonden.”

zondag 17 februari 2013

Citaat 17 februari 2013

Het feit dat tot voor kort het woord stront met ... werd aangeduid had niets te maken met morele overwegingen. U wilt toch niet beweren dat stront immoreel is?! Afkeuring van stront is metafysisch. Ontlasting is het dagelijks bewijs dat men de schepping niet aanvaardt. Het één of het ander: of stront is aanvaardbaar (en dan hoef je de w.c.-deur niet op slot te doen!) of we zijn geschapen op een onaanvaardbare manier.

- Milan Kundera (1929)
Uit: De ondraaglijke lichtheid van het bestaan (1983)
vert. Jana Beranová

donderdag 14 februari 2013

Notities #53-55

53) Het valt me nu pas op dat Elliott Smith, net als de vroege Bright Eyes, veel schrijft over een duistere vrouwfiguur, die tegelijk iets engelachtigs heeft. Bij Smith is dat in meerdere liedjes 'Pretty Mary K', bij Bright Eyes, op de cd Fevers and mirrors, 'Arienette'. Het is een heel Romantisch beeld, de vrouwfiguur beeldt niet alleen een noodlottige liefde uit, maar volgens mij ook een noodlot.

54) Opvallend aan de postume cd New moon van Elliott Smith, bestaande uit demo opnamen van liedjes waarvan ik werkelijk geen idee heb waarom die niet gewoon destijds op een cd terecht zijn gekomen, is het geluid van de vingers die over de hals van de gitaar verschuiven. Dat hoor je wel vaker natuurlijk maar in veel liedjes op New moon heeft dat - naar mijn idee - veel meer dan elders het vreemde effect van een duistere aanwezigheid in de opnamen - een extra stem, een extra partij die met het liedje meeresoneert.

55) Grote voorganger van Elliott Smith en Conor Oberst is Daniel Johnston, die ik nu aan het ontdekken ben, volgens Wikipedia de 'grondlegger van de lo-fi'. Hij begon begin jaren '80 met het uitbrengen van liedjes die hij op de cassetterecorder had opgenomen en dat geluid heeft hij een flink deel van zijn loopbaan aangehouden - gezocht zelfs. Er is een documentaire met als titel 'The Devil and Daniel Johnston' en dat vind ik erg interessant klinken, ook gelet op de rol die de duivel in Johnstons liedjes speelt: 'Devil Town', "Don't play cards with Satan', en die volgens mij goed aansluit bij de duivel in de folktraditie.

zaterdag 9 februari 2013

Notitie #52 / Vierde politieke notitie

Fascinerend aan de documentaire ‘De leugen’, over de affaire Ayaan Hirsi Ali, is vooral het gegeven dat enkele sleutelfiguren uit die affaire er zingend in optreden. Hilband Nawijn, Femke Halsema en Rita Verdonk reflecteren op teksten van Erik Jan Harmens op hun rol in die affaire - en het lijkt me onmogelijk dat ze zich niet hebben gerealiseerd welke lading dat zou hebben.

Als Rita Verdonk al zingend haar stelling herhaalt dat ze niet anders kon handelen dan ze gedaan heeft, moet ze geweten hebben dat ze daarmee die stelling in twijfel trekt. Femke Halsema heeft een mooie observatie over het gegeven dat Hirsi Ali haar tijdens de beroemde persconferentie bedankte. Het streelde haar ijdelheid, vertelt ze, maar ze had ook het gevoel dat ze door Hirsi Ali politiek werd gebruikt. Direct daarna zingt ze ‘’Femke bedankt’,/ morgen sta ik in de krant’ en zet ze uiteen hoe ze de affaire gebruikte om het kabinet ten val te brengen.

Interessant is ook hoe gespeeld wordt met de authenticiteit van hetgeen getoond wordt. We zien bijvoorbeeld Hilbrand Nawijn een restaurant betreden en op een joviale manier kennis maken met de allochtone medewerkers van het restaurant. Daarna zingt hij een lied dat, als ik het goed heb verstaan, handelt over de moeilijkheden die allochtonen ondervinden als ze in Nederland willen blijven; in de keuken wordt vrolijk meegezongen.

Deze manier van tonen zet alles op de helling. Het zet niet alleen vraagtekens bij de opstelling van Nawijn, maar ook bij de geloofwaardigheid van de scene die we voorafgaand aan het lied zagen - en zelfs bij de geloofwaardigheid van de opstelling van de allochtonen. Waarmee direct het manco van deze techniek aan het licht komt. Want als alles relatief is, wordt er geen stelling meer betrokken. Als telkens het perspectief verschuift, wordt er niets getoond.

dinsdag 29 januari 2013

Notities #49-51

49) In de NRC van afgelopen weekend een korte beschouwing over foto's van Charlotte Dumas onder de prachtige titel 'De droefheid van slapende paarden'. De beschouwing over de slapende paarden die in hun dagelijks leven dode soldaten naar hun laatste rustplaats brengen vulde die titel m.i. onvoldoende in. Ik bedoel, de foto's en de titel roepen beelden op die in het artikeltje (gelukkig) nog niet onder woorden zijn gebracht. Volgens mij is het gegeven dat de paarden dode lichamen vervoeren niet van invloed op de indringendheid van de foto's.

50) Het decembernummer van DWB combineert de doodse beelden van Berlinde De Bruyckere met teksten van Coetzee. Ook hier snuiten en ledematen van paarden, maar hier zijn het de paarden zelf die dood zijn, volgens mij.

51) Heel indrukwekkend ook zijn de foto's op de site van Bertien van Manen, met name de foto's van ingelijste foto's, die op een totaal andere, maar minstens zo indringende manier 'doods' zijn.

vrijdag 18 januari 2013

Notitie #48

Voyeurisme. Sinds het korte gesprekje met J. daarover, naar aanleiding van de ramen in het werk van Edward Hopper, kom ik het onderwerp met enige regelmaat tegen. Het zit in veel kunst. Wat maakt het spannend om van buiten naar binnen te kijken naar een zich onbespied wanende figuur? Het antwoord in de documentaire over Hopper was dat de ‘ziel’ van de kijker zich verplaatst tot in de waargenomen ruimte. J. voegde daar- terecht - het 'erbij willen zijn' aan toe, het onderdeel willen zijn van het waargenomene.

Maar waarom is het niet spannend om bijvoorbeeld bij een kapperszaak van buiten naar binnen te kijken, ook niet als degenen in de kapperszaak niet in de gaten hebben dat ze bekeken worden? De authenticiteit en de intimiteit van het bespiede tafereel zijn kennelijk van vitaal belang.

Het is een kijken om gezien te worden. Het kijken als scheppende handeling. Als daad van bevestiging.

woensdag 2 januari 2013

Notities #45-47

22) Merkwaardig genoeg kom ik deze dagen veel kunst tegen die precies bezig is met waar ik mee bezig ben. In mijn gedichten gaat het de laatste tijd bijvoorbeeld veel over in elkaar vloeiende lichamen. Vandaag zag ik in Museum de Pont in Tilburg het prachtige ‘Eén’ van Berlinde De Bruyckere. De in elkaar vloeiende lichamen zijn bij haar op een Francis Bacon-achtige manier vervormd, ziek, of dood, maar toch - zoals ook de begeleidende tekst aangaf - op een wanhopige manier levend.

45) Anish Kapoor, waarvoor we naar Museum de Pont gingen, maakt conceptuele kunst, waar feitelijk de interpretatie belangrijker is dan het kunstobject zelf. Kunst, niet als afbeelding van de werkelijkheid, maar als een object in de werkelijkheid, met een boodschap over die werkelijkheid. Zoals de spiegels waarmee de positie en waarneming van de beschouwer ten opzichte van het werk ter discussie wordt gesteld, werken over de menselijke ervaring van vormen, de verhouding van machinale kunst en handwerk: ideaalbeeld en praktijk.

46) Dit zijn vragen die ook in het geweldige Liefde van Péter Nádas worden gesteld. Het verhaal (gedicht, bijna) beschrijft angstaanjagend scherp en nauwkeurig een roes, en stelt daarmee de werkelijkheidsbeleving ter discussie. Ook hier vloeien lichamen in elkaar over, om vraagtekens te zetten bij het eigen lichaam, de plaats ervan in de wereld en ten opzichte van de ander, de waarneming en beleving van het eigen lichaam, dat van de ander, de tijd en de ruimte.

47) Over plaatsbepaling: aan de omgevingsgeluiden die te horen zijn in ‘The Big Picture’, het openingsnummer van Lifted van Bright Eyes, zou je denken dat het liedje is opgenomen in een rijdende auto. Maar de zang en gitaar klinken integendeel alsof ze gewoon in de studio zijn opgenomen. Het liedje eindigt met de mystieke ervaring waarin de ‘ik’ de lucht in wordt getild. In de zang begint hij te balken als een ezel, waarna het nummer wordt afgebroken.