zondag 14 juni 2015

Notitie #171

Niet lang geleden heb ik besloten de gerichtheid in mijn gedichten niet meer uit te drukken in de aanspreekvorm (‘u’), maar uitsluitend nog uit de context te laten blijken. Het ‘u’ uit o.a. mijn eerste bundel maakt mijn taal, die van zichzelf al gedragen is, nogal formeel - en daarmee een beetje onhandig.

Inhoudelijk klopt het ook beter: al vanaf mijn tweede bundel spreekt de aangesproken godheid terug, en steeds meer op basis van gelijkheid (al was het maar omdat ik de godheid een stem geef): God heeft de gelovige, om te zijn, minstens zo hard nodig als de gelovige God. Het spiegelmotief in mijn werk duidt volgens mij ook op tenminste een verinnerlijking van God, en een identificatie met het goddelijke (en andersom: God identificeert zich met het menselijke). 

Daarom vind ik dat ik God wel mag tutoyeren, en God mij.

Je zou met Girard kunnen zeggen dat mijn transcendentie in de loop der jaren ‘horizontaler’ is geworden. In De romantische leugen en de romaneske waarheid laat hij aan de hand van enkele grote literaire werken zien dat de mens geen autonoom wezen is, maar daarentegen in zijn ‘zijn’ afhankelijk is van externe factoren: maatschappij of religie. Mimesis vormt de basis van zijn ontwikkeling, het nabootsen van modellen, waarbij de verticale transcendentie (de gerichtheid op, en mimese van God) in de loop van de cultuurgeschiedenis terrein heeft verloren op de horizontale transcendentie (de gerichtheid op, en mimese van andere mensen).

De horizontale mimese levert rivaliteit en strijd op, waarbij de focus al snel komt te liggen op de rivaal, in plaats van hetgeen dat de rivaliteit veroorzaakt. Hier valt (althans, volgens de door Girard besproken werken) alleen via de dood aan te ontkomen (niet per se een fysieke dood). De andere route loopt via het geloof, zoals ook bijvoorbeeld kunstenares Laurette Massant aangeeft. Dat laatste zou in mijn geval een terugkeer naar het ‘u’ moeten betekenen, of in ieder geval: een nieuwe, meer ‘verticale’ oriëntatie.

donderdag 4 juni 2015

Notitie #170

B. stuurt me dit citaat:

“Because misogynists are the best of men.” All the poets reacted to these words with hooting. Boccaccio was forced to raise his voice: “Please understand me. Misogynists don’t despise women. Misogynists don’t like femininity. Men have always been divided into two categories. Worshipers of women, otherwise known as poets, and misogynists, or, more accurately, gynophobes. Worshipers or poets revere traditional feminine values such as feelings, the home, motherhood, fertility, sacred flashes of hysteria, and the divine voice of nature within us, while in misogynists or gynophobes these values inspire a touch of terror. Worshipers revere women’s femininity, while misogynists always prefer women to femininity. Don’t forget: a woman can be happy only with a misogynist. No woman has ever been happy with any of you!”

- Milan Kundera, The Book of Laughter and Forgetting (1979)

Het onderscheid dat hier wordt gemaakt tussen twee categorieën mannen is een mooie retorische truc, waarmee Kundera’s personage Boccaccio iets wil zeggen over het mannelijk geslacht in het algemeen. Hij weet ook wel dat het aanbidden van, en de angst voor de vrouwelijkheid twee kanten van dezelfde medaille zijn. Elke man is tegelijk ‘aanbidder’ en ‘vrouwenhater’.

Ook het onderscheid tussen vrouwen en vrouwelijkheid lijkt me retorisch. Vrouwen prefereren boven vrouwelijkheid, dat betekent: de vrouw (primair) waarderen als mens, en niet (primair) als vrouw. Is het mens-zijn van de vrouw dan te scheiden van haar vrouw-zijn?

‘Boccaccio’ noemt als kenmerk van de ‘vrouwelijkheid’ een aantal ‘traditioneel vrouwelijke waarden’ en suggereert met die benaming dat het om cultureel bepaalde waarden gaat. De voorbeelden die hij geeft zijn enerzijds (inderdaad cultureel bepaalde) clichés (gevoelens, huiselijkheid, hysterie) en anderzijds enkele ‘kerneigenschappen’ van het vrouw-zijn (moederschap, vruchtbaarheid), die de vrouw dus van nature heeft.

Elke vrouw heeft natuurlijk oneindig veel méér eigenschappen dan de ‘traditioneel vrouwelijke waarden’. Ze kan bijvoorbeeld van muziek houden, ze kan goed zijn in rekenen, ze kan dromerig zijn, etc. En vanzelfsprekend kan een man dit soort ‘andere’ eigenschappen, die welbeschouwd niet zo veel te maken hebben met het vrouw-zijn, prefereren boven de ‘vrouwelijke’.

Het vrouw-zijn is lang niet altijd relevant voor de ‘andere’ eigenschappen, die zoals gezegd ieder op zichzelf zijn te waarderen. Maar het ‘zijn’, het wezen van de vrouw wordt uiteindelijk bepaald door haar vrouw-zijn (zoals dat van de man door zijn man-zijn): alles wat zij doet, zegt, denkt, alles wat zij is staat in verbinding met haar vrouwelijkheid (die, fundamenteler nog dan haar nationaliteit, haar geloofsovertuiging, haar huidskleur, etc. haar identiteit bepaalt). Een vrouw is nu eenmaal vrouw, en houdt dus als vrouw van muziek, is als vrouw goed in rekenen, ze is als vrouw dromerig. Zo houdt ook een man als man van muziek, is hij als man goed in rekenen, etc.

De ‘vrouwelijkheid’ die een ‘touch of terror’ teweeg brengt bij ‘de ‘vrouwenhaters’, definieert de ‘vrouw’ die ze prefereren. De ‘vrouwenhater’ kan in zijn omgang met vrouwen zijn aandacht wel verleggen naar de ‘andere’ eigenschappen, en in die zin geloof ik wel dat een vrouw, in de woorden van ‘Boccaccio’, alleen gelukkig kan zijn met een ‘vrouwenhater’ (ze wil immers ook worden gewaardeerd om haar andere eigenschappen). Dat geluk is gebaseerd op eenzelfde type blindheid als die haar 'ongeluk' teweeg brengt.