zondag 21 mei 2017

Notities #270-273

270) Aanvulling op Notitie #269. Bij Audre Lorde lees ik [in het essay 'Poëzie is geen luxe']: Poëzie fungeert [...] als lichtbron, want het is door poëzie dat we een naam geven aan die denkbeelden die - voordat het gedicht er was - naamloos en vormloos waren, nog niet geboren, maar wel al voelbaar. Het woord 'geboren' wordt hier, lijkt me, niet toevallig gebruikt: het gaat echt om het tastbaar, lichamelijk maken van wat er is maar nog niet is.

Lorde noemde deze niet-tastbare aanwezigheid, deze 'poëzie-vóór-het-poëzie-is', althans in de vertaling van Tilly Schel, denkbeelden, maar dat lijkt me een te rationele benaming - zeker in dit verband, waarin ze wijst op de poëtische verbanden tussen de eeuwige begrippen, die juist bij uitstek niet rationeel zijn.

271) Ik waardeer de manier waarop Lorde het (feministische) probleem, en de oorzaak daarvan, zo scherp mogelijk onder woorden probeert te brengen. Hoewel ik het inhoudelijk veelal met haar eens ben, maak ik bezwaar tegen haar generaliserende gebruik van het woord 'mannen', dat meestal als een vijandige oppositie tot 'vrouwen' wordt ingezet. Het resulteert in een niet noodzakelijkerwijs onjuist, maar toch vervelend wij-zij. Het was misschien beter geweest als ze had gekozen voor één (allegorische) 'man' of 'vrouw' en zo haar 'denkbeelden' lichaam had gegeven.

272) Jammer dat in de afsluitende aflevering van de documentaireserie naar aanleiding van Laurent Binets HhhH is gekozen voor een relativistische conclusie: wie held is, en wie 'schurk', hangt, aldus de makers, maar helemaal af van wie de macht heeft om de geschiedenis te schrijven. En: slachtoffers kunnen daders worden, en andersom. Dat doet geen recht aan de wandaden van Heydrich en de daden van het verzet.

De enige nuance op deze conclusie wordt nadrukkelijk in de mond van schrijver Binet gelegd. Terwijl hij een poppetje dat Heydrich moet voorstellen omhoog houdt, klinkt de voice over: Eén ding is volgens Laurent Binet zeker: hij is dader. Ik vermoed dat precies over dit onderwerp discussie is geweest tussen Binet en de makers van de documentairereeks. De formulering is overigens onhandig omdat het verhaal nu juist draait om een aanslag waarvan Heydrich het slachtoffer was.

De makers hebben met de documentairereeks o.a. willen waarschuwen tegen de opkomst van het rechts-extremisme. Door de acteur als Heydrich in de huidige tijd rond te laten lopen, wordt gezegd: 'Heydrich is nog onder ons'. Maar die waarschuwing wordt alleen in de beeldtaal uitgesproken. Door de gesproken conclusie zo algemeen te formuleren, wordt deze te relatief.

273) Je bent geneigd te denken dat de eerste single van de Beatles, 'Love me do', zo knullig klinkt door alles wat ze daarna hebben gemaakt. Maar het is waarschijnlijker dat het ook toen het uitkwam eenvoudigweg een knullig liedje was. Als je weet hoe hard de Beatles hebben moeten werken om een platencontract binnen te slepen, en hoe lang dat heeft geduurd, dan is het moeilijk te geloven dat dit het liedje was waar ze mee kwamen.

J. stelde eens dat de eerste LP van de Beatles, Please please me, een revolutionaire plaat was. Daarmee, zei hij, haalden ze de swing uit de rock 'n roll. Volgens die redenatie is 'Love me do' een revolutionair vernieuwend liedje geweest. Het is in ieder geval, alleen al omdat het de eerste single van de Beatles was, een paradoxale voorbode van de revolutie.

Het heeft ook een zekere schoonheid dat het eerste woord dat de Beatles op plaat uitbrachten het woord 'love' was, en dat in dat woord - en dat is een zeldzaamheid in hun oeuvre - de liefde zelf werd aangesproken.

dinsdag 16 mei 2017

Notitie #269

‘Een lichaam is als het onder de douche staat in feite op zijn zichtbaarst’, stelde Vicky Franken afgelopen vrijdag tijdens een optreden met de genomineerden voor de Buddingh’-prijs. In eerste instantie dacht ik dat het woord ‘zichtbaar’ niet helemaal goed gekozen was, dat ze iets bedoelde als ‘het meest aanwezig’, of ‘het meest van zichzelf bewust’. Douchen is immers bij uitstek een handeling waarbij het lichaam zich op de eigen lichamelijkheid richt. Maar Franken vervolgde: ‘Er is dan wel niemand die het ziet, maar toch’. Ze bedoelde dus wel degelijk ‘zichtbaar’, en gaf tegelijk aan dat het ziende niet per sé lichamelijk hoeft te zijn.

Aan het begin van haar optreden wees ze op de verwantschap met Joost Baars’ ‘Theologie van de stoel’. Daarin komt de regel voor: ‘omdat ons bestaan belichaamd is’. Die regel legt inderdaad dezelfde nadruk op de lichamelijkheid van het bestaan, terwijl het ook – op dezelfde manier – de aandacht vestigt op het tegendeel, de niet-lichamelijkheid van het bestaan, of misschien is het beter te zeggen: een niet-lichamelijk bestaan. 

De lichamelijkheid in het werk van Franken (en Baars) is dus wellicht, net als dat van mij denk ik, op te vatten als een poging zich (de eigen lichamelijkheid) te verhouden tot het niet-lichamelijke (dat in ieder geval in mijn gedichten lichamelijk wordt voorgesteld).

Zo omschreef overigens de monnik die J. en ik afgelopen weekend spraken zijn geloof in God: als een zich verhouden tot. Niets meer en niets minder.

zondag 7 mei 2017

Notities #266-268

266) Aan het slot van HhhH schrijft Laurent Binet dat hij de mensen uit de geschiedenis die zijn boek behandelt niet als personages wenst te behandelen en dat hij 'zonder aan literatuur te doen, althans te willen doen', zal vertellen hoe het met de personen die de beschreven geschiedenis hebben overleefd is afgelopen.

Daaruit spreekt de opvatting dat een literaire behandeling van de historische feiten deze feiten 'onecht' maakt, of beter gezegd: fictie houdt een 'ontheiliging' van de historische feiten in. Voortdurend probeert Binet daarom de 'literaire' effecten te mijden; als hij ze toepast, vestigt hij er de aandacht op. In dit boek is dat buitengewoon mooi en ontroerend. Kan iets dergelijks ook in poëzie? Kun je poëzie schrijven zonder aan literatuur te doen? (Ja, Flarf, maar dat is toch niet echt het poëtisch equivalent van wat Binet doet in HhhH).

267) Voortdurend probeert Binet de beschreven personen en gebeurtenissen te naderen en daarvoor moet hij wel degelijk literaire technieken inzetten. In het allerlaatste hoofdstuk schrijft hij zich aan boord van het schip waar de twee verzetshelden elkaar leerden kennen. Opvallend genoeg doet hij dat door eerst zijn vriendin Natacha aan boord te schrijven. Pas daarna kan hij zeggen: '[...] en ik, misschien ben ik daar ook wel.'

Het boek en de tv-documentaire van de VPRO passen hier overigens dezelfde techniek tegengesteld toe: in het boek probeert Binet zichzelf in de tijd van de gebeurtenissen te plaatsen (om de gebeurtenissen zo goed mogelijk te kunnen beschrijven). In de documentaire wordt geprobeerd Heydrich in de huidige tijd te plaatsen (om -denk ik- de actuele waarde van de historische gebeurtenissen te benadrukken).

Het gegeven doet me denken aan mijn gesprek met G. over wederkerigheid, waarin ik het nogal vage punt probeer te maken dat levens over de generaties heen met elkaar verband staan.

268) In de tv-documentaire vertelt Binet dat hij in een aantal passages de jij-vorm hanteert: de ik-vorm is immers onmogelijk omdat hij niet kan weten wat de historische personen dachten en voelden. Het interessante aan de jij-vorm, zegt hij, is dat je daardoor de jij wordt. Dat is volgens mij een andere uitwerking van dezelfde gedachte.

donderdag 4 mei 2017

Notities #261-265

261) Gesprek met L.: waarom noem ik God niet gewoon God?

262) De kracht van Laurent Binet's HhhH is dat de schrijver in zijn beschrijving van historische personages en gebeurtenissen zo dicht mogelijk bij de verifieerbare werkelijkheid wil blijven. Het effect daarvan is opvallend genoeg vervreemdend.

263) Het realisme in de schilderijen uit de tentoonstelling 'Hyperrealisme' in de Kunsthal in Rotterdam heeft datzelfde effect. Ik vermoed dat het bij de schilderijen komt door het gegeven dat de fotografische afbeeldingen zijn geschilderd, wat een zekere afstand creëert. Dat zou betekenen dat Binet, in zijn poging zo dicht mogelijk bij de historische werkelijkheid te blijven, op afstand wordt gehouden door de taal zelf.

Of zien we bij de Hyperrealisten een discrepantie met de kunstgeschiedenis vanaf de Impressionisten, die juist lieten zien dat de waarneming op zichzelf problematisch is? In die traditie zijn de fotografische schilderijen juist weer revolutionair.

264) De twee schilderijen Cynthia van John Kacere (1920-1999) horen tot de vreemdste uit de tentoonstelling. Kacere heeft het grootste deel van zijn oeuvre gewijd aan wat in het Engels de 'mid-section of the female body' wordt genoemd: altijd minstens driedubbel vergroot, altijd gekleed in lingerie.

Volgens de schaarse informatie die ik online vind, pareerde hij de kritiek dat zijn werk seksistisch zou zijn als volgt: “Woman is the source of all life, the source of regeneration. My work praises that aspect of womanhood." Dat is precies het argument waarmee ik mijn, in sommige ogen, 'seksistische' gedichten verdedig. Maar ik ga niet erg in het argument van Kacere mee: de lingerie wordt, lijkt me, alleen omwille van het mannelijk plezier gedragen. Als de afgebeelde vrouw de 'source of all life' is, is ze dat in belangrijke mate omdat ze de lust van de man opwekt.




265) In de andere tentoonstelling in de Kunsthal, die rond Robert Mapplethorpe (1946-1989), wordt de nadruk gelegd op het perfectionisme van de kunstenaar. Ik heb geen aanwijzingen dat hier iets anders dan een esthetisch perfectionisme wordt bedoeld. Maar de werken wijzen, lijkt me, naar iets dat het esthetische overstijgt.

In de tentoonstelling duidt het gedicht dat Patti Smith in de video Still moving declameert daar expliciet op (waarbij ze, opvallend genoeg, tijdens de regels over het contact met God hapert). Meer impliciet, maar eigenlijk toch ook nog duidelijk, zijn de foto's van het model en bodybuilder Lisa Lyon. Mapplethorpe vertelde dat hij haar, toen hij haar voor het eerst zag, van een buitenaardse schoonheid vond. Ik denk vanwege haar mannelijke vrouwelijkheid.